Nieuws:

Eindejaarstips 2020

Hierbij willen wij u attenderen op de mogelijkheden om 2020 fiscaal goed af te sluiten, en 2021 goed voorbereid in te gaan. Met de eindejaarstips kunt u adequaat reageren op de wijzigingen in de fiscale wetgeving die de regering per 1 januari 2021 wil doorvoeren. Daarnaast gaan we in op de fiscale maatregelen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte III. Ook deze plannen zijn nog niet allemaal goedgekeurd.

Om werkgevers te stimuleren om juist in deze moeilijke tijden te investeren, wordt per 1 januari 2021 een nieuwe tijdelijke fiscale investeringssubsidie ingevoerd: de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). De BIK wordt vormgegeven als een afdrachtvermindering op de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

Ondernemers die nieuwe investeringen doen in bedrijfsmiddelen (investeringsverplichting aangaan op of na 1 oktober 2020), krijgen een korting op hun loonheffingen via een afdrachtvermindering. Daarbij moeten de investeringen met een laatste betaling in de periode van 1 januari 2021 tot en met uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na die volledige betaling in gebruik zijn genomen. Het kabinet gaat ervan uit dat de regeling niet meer nodig is na 31 december 2022.

Het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen bedraagt per kalenderjaar 3,9% van het investeringsbedrag tot en met € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag voor het meerdere. De minimale investering per aanvraag is € 20.000. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) stelt na aanvraag het BIK-bedrag vast in een BIK-verklaring. Dit bedrag mag u in mindering brengen op de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen van het kalenderjaar.

De BIK vormt een tijdelijke aanvulling op onder meer de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). U kunt dus verschillende investeringsregelingen tegelijkertijd benutten als ze van toepassing zijn op een investering.

Werkgevers die een beroep willen doen op de derde tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 3.0) kunnen deze van 16 november tot en met 13 december 2020 aanvragen bij UWV. De tegemoetkoming in de loonkosten geldt voor de maanden oktober tot en met december.

Ook in deze eerste aanvraagperiode van de NOW komen werkgevers met minimaal 20% omzetverlies over een periode van drie maanden in aanmerking voor een tegemoetkoming in de loonkosten. De loonsom mag met 10% dalen zonder dat dit ten koste gaat van de definitieve tegemoetkoming. UWV betaalt in eerste instantie (in drie maanden) een voorschot van 80% van de tegemoetkoming.

Het kabinet vindt het ook belangrijk dat werkgevers en werknemers zich gaan aanpassen aan de huidige economische situatie. Daarom wordt de steun langzaam afgebouwd. Zo krijgt u geleidelijk aan een kleiner deel van de loonsom vergoed:

oktober tot en met december 2020 aanvraag vanaf 16 november 2020
maximaal 80% (in plaats van 90%) bij een omzetverlies van 100% en evenredig minder bij lager omzetverlies;
januari tot en met maart 2021 aanvraag vanaf 15 februari 2021 maximaal 70%;
april tot en met juni 2021 aanvraag vanaf 17 mei 2021 maximaal 60%.

Overweegt u een bestaand bedrijfspand aan te schaffen, dan kunt u dat beter nog dit jaar doen. In 2020 betaalt u over niet-woningen zoals een bedrijfspand, een los stuk grond, maar ook een woning die als belegging worden aangeschaft 6% overdrachtsbelasting. Per 1 januari 2021 bent u meer geld kwijt, want het algemene tarief van de overdrachtsbelasting gaat omhoog van 6% naar 8%.

Als u een bestaande woning koopt, moet u over de reële koopsom 2% overdrachtsbelasting betalen. Voor starters op de woningmarkt (die een leeftijd van tussen de 18 en 35 jaar hebben) en de woning duurzaam zelf gaan bewonen, geldt vanaf 1 januari 2021 een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Vanaf 1 april 2021 zal de vrijstelling voor starters alleen nog gelden voor woningen waarvan de waarde niet hoger is dan € 400.000

Het maximale aftrektarief van diverse aftrekposten, waaronder alimentatie, wordt met ingang van 1 januari 2019 stapsgewijs verlaagd naar 37,05% in 2023. In 2019 ligt het maximale tarief waartegen aftrek mogelijk is op 51,75% (in 2020 wordt dit 46%).

De alimentatieontvangst blijft wel belast tegen het hoogste progressieve tarief. In voorkomende gevallen kan de situatie ontstaan dat de alimentatieaftrek tegen een lager tarief plaatsvindt dan waartegen de alimentatieontvangst is belast. Indien u de alimentatie nog moet vaststellen, dient u met de verlaging van het aftrektarief rekening te houden.

De werkkostenregeling biedt u in 2020 eenmalig een verhoogde een vrije ruimte van 3,0 % van de fiscale loonsom tot € 400.000, over het meerdere bedraagt het percentage 1,2 %.

Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd.

Let alvast even op voor volgend jaar.
Per 2021 wordt de vrije ruimte van de werkkostenregeling iets lager. In het Belastingplan 2021 staat dat het percentage van 1,2% – het percentage dat geldt voor het restant van de fiscale loonsom vanaf € 400.000 – per 1 januari 2021 verlaagd wordt naar 1,18%. Heeft u een loonsom tot € 400.000, dan heeft u geen last van deze verlaging. Voor de eerste € 400.000 zal de vrije ruimte in 2021 net als aan het begin van dit jaar weer 1,7% bedragen. De verlaging zal met name gevolgen hebben voor grotere ondernemingen met een forse loonsom. Ze zullen eerder de vrije ruimte overschrijden en daardoor sneller de eindheffing van 80% moeten betalen.

Per 1 januari 2020 wordt het privé voordeel van een fiets van de zaak forfaitair gesteld op 7 % van de nieuwwaarde van de fiets. De nieuwe regeling wordt hiermee eenvoudiger dan de huidige regels voor een fiets van de zaak. Een werknemer moet nu de werkelijk gereden privé kilometers om het privé gebruik vast te stellen.

De bijtelling voor het privégebruik van een elektrische auto van de zaak is op dit moment 8 % van de cataloguswaarde tot € 50.000. Die bijtelling gaat de komende jaren flink omhoog. In 2021 stijgt het bijtellingspercentage naar 12 %, en voor de jaren 2022 tot en met 2024 wordt het 16%. In 2025 gaat het naar 17% en tenslotte is in 2026 het percentage gelijk aan dat van alle andere auto´s en bedraagt 22%.

Daarnaast wijzigt de komende jaren het deel van de cataloguswaarde waarop de korting van toepassing is (de zogenoemde cap). Op dit moment bedraagt die cap € 45.000. Boven dit bedrag geldt het algemene bijtellingspercentage van 22%. Vanaf 2021 daalt de cap naar € 40.000 en blijft voor de jaren daarna gelijk. Uiteindelijk verdwijnt deze grens in 2026, omdat het tarief voor alle auto’s dan 22% bedraagt.

Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar B, en geen parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.

Onderhoudskosten zijn aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatiereserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat.

Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2020 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen.

Als ondernemer heeft u vaak zakelijke lunches en diners, met zakenrelaties, cliënten, prospects, medewerkers, enzovoorts. De kosten daarvan kunt u als bedrijfskosten opvoeren, maar dan moet u het zakelijk karakter van die uitgaven wel kunnen onderbouwen. Als de Belastingdienst deze kosten bij een boekenonderzoek onder de loep neemt, wil de controleur weten met wie en waarom u buiten de deur bent gaan eten. Goede kans dat u dat jaren later niet meer uit uw geheugen kunt ophalen. Zorg ervoor dat u – in uw digitale agenda of op de restaurant bon – vastlegt met wie en waarom u uit eten gaat. Met een adequate dineradministratie stelt u de kostenaftrek veilig.

 

Kerstpakketten zijn populair. Iedere werkgever weet dat hij zich daar niet aan kan onttrekken. U kunt het kerstpakket voor uw werknemers gratis en belastingvrij verstrekken in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Pas op: dat kan niet voor de kerstpakketten voor uitzendkrachten en ZZP-ers: dat zijn geen werknemers van u dus die vallen niet onder werkkostenregeling. Voor deze medewerkers moet u de belastingheffing afkopen tegen de eindheffingsregeling voor niet-werknemers. Dat is 45% bij een kerstpakket tot € 136; kost het pakket meer, dan is de eindheffing 75% over de volledige waarde. Datzelfde geldt ook voorde kerstpakketten voor uw relaties.

De invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) zorgt voor een wijziging van de regels voor de berekening van de transitievergoeding. Per 1 januari 2020 hebben werknemers al vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst recht op een transitievergoeding. Daar staat tegenover dat de regel dat een werknemer voor elk half jaar dienstverband na het tiende dienstjaar een vierde maandsalaris aan transitievergoeding ontvangt, komt te vervallen. De hoofdregel is per 1 januari 2020 dat de opbouw voor iedereen een derde maandsalaris is voor elk volledig jaar dienstverband, onafhankelijk van de totale lengte in dienstjaren. Het resterende gedeelte wordt naar rato berekend. De afwijkende regels voor 50-plussers en kleine werkgevers verdwijnen ook per 1 januari 2020.

Voor veel ondernemers is ‘een rondje golf’ de favoriete manier van netwerken. Dat draagt bij aan een goede bedrijfsvoering en dus zijn kosten van golfen bedrijfskosten. De belastingrechter heeft die kostenaftrek steeds afgewezen, alleen rechtbank Arnhem heeft de kosten van een bedrijfslidmaatschap van de golfclub aanvaard als representatiekosten.

In de berechte situatie kwam het echter niet tot een aftrek omdat de kosten lager waren dan het niet aftrekbare drempelbedrag voor representatiekosten. Maar dat valt te vermijden door voor de aftrek van deze kosten niet voor de drempelregeling te kiezen, maar voor de aftrekbeperking tot op 73,5%.

Zorg er voor dat u de zakelijke aspecten van ‘een rondje golf’ goed op orde hebt. Of combineer een (aftrekbaar) bedrijfslidmaatschap met een (niet-aftrekbaar) lidmaatschap in privé van een andere baan.

Rutte III wil de fiscale en juridische positie van ZZP-ers ingrijpend wijzigen. De aangekondigde nieuwe regeling (in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’) had per 1 januari 2021 moeten ingaan, maar is voorlopig weer uitgesteld. De huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) komt te vervallen.

Het was de bedoeling dat er per 1 januari 2021 twee wettelijke maatregelen komen: een minimumtarief voor ZZP’ers en de mogelijkheid om een zelfstandigenverklaring te gebruiken voor werkenden met een tarief van minstens € 75 per uur. De invoering van een minimumtarief van € 16 was al eerder aangekondigd. Dit tarief moet ervoor zorgen dat ZZP’ers zijn verzekerd van een bestaansminimum en ondernemingen geen schijnzelfstandigen inzetten.

Het minimumtarief is zonder de BTW en omvat geen directe kosten, zoals de kosten van materiaal. Jaarlijks wordt het minimumtarief aangepast op basis van de ontwikkelingen van het minimumloon.

Daarnaast komt er een zelfstandigenverklaring. Deze verklaring geeft aan ‘werkenden en werkverstrekkers’ de zekerheid dat de arbeidsrelatie voor de loonheffing en de werknemersverzekeringen niet is aan te merken als dienstbetrekking. De werkenden (met een tarief van minstens € 75 per uur) en werkverstrekkers kunnen de verklaring toevoegen aan een schriftelijke overeenkomst waarin zij vóór de start van de werkzaamheden afspraken maken. Eén van de voorwaarden is dat het gaat om werkzaamheden voor de duur van maximaal één jaar.

De Tweede en Eerste Kamer moeten nog kijken naar de plannen.

Als u een btw-nihilaangifte doet, moet u zeker weten dat u over dat aangiftetijdvak geen btw hoeft af te dragen. Een‘ voorlopige’ nihilaangifte, omdat u nog niet alle gegevens voor die aangifte bij de hand heeft, kan u duur komen te staan. Als later blijkt dat u over dat aangiftetijdvak toch btw verschuldigd bent, heeft u die belasting niet op tijd betaald.

En dat is (sinds 1 januari 2014) een strafbaar feit: het opzettelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting is een strafbaar feit waarvoor u een boete of zelfs een gevangenisstraf kunt krijgen. Het herstellen van een nihilaangifte is op zich geen probleem, dat kan nog steeds. Maar de te late betaling kunt u niet meer herstellen.

Bent u van plan om op korte termijn flink te gaan investeren? Dan is het zinvol om na te gaan of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot 2021. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) en daarmee tot meer belastingvoordeel.

Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2020 meer dan € 2.400 en maximaal € 323.544 investeren in bedrijfsmiddelen.
De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 58.238;

Voor investeringen van meer dan € 58.238 tot € 107.848 is de KIA een vast bedrag van € 16.307. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 107.848. Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden.

Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.400, dan doet u er verstandig aan de in 2021 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2021 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.400 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288.

Krijgt één van uw werknemers een nieuwe auto van de zaak?

Als de werknemer voor zijn auto van de zaak een verklaring geen privégebruik aan u heeft overhandigd, moet u er voor zorgen dat u zo’n verklaring ook weer voor de nieuwe auto krijgt. Als werkgever kunt u geen rechten ontlenen aan de verklaring voor de oude auto van de zaak. Zorg ervoor dat uw werknemer tijdig een nieuwe verklaring voor zijn nieuwe auto van de zaak aanvraagt.

Werken u en uw partner samen in de onderneming en hebben beiden een zodanige positie in de onderneming dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak behoort, is het mogelijk om de bijtelling van de auto van de zaak te delen met de partner. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting wanneer de partner in een lagere tariefschijf
valt in box 1.

Met de invoering van de wet Werken aan winst in 2007 is de afschrijving op onroerende zaken voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting gemaximeerd.

Bij onroerende zaken die ter belegging worden aangehouden, is afschrijving niet langer toegestaan, als de boekwaarde hierdoor daalt beneden de WOZ waarde. Van beleggen is sprake als het onroerend goed voor 70 % of meer aan derden wordt verhuurd.

Indien de onroerende zaken bestemd zijn voor eigen gebruik, mag hierop worden afgeschreven tot de boekwaarde gelijk is aan 50 % van de WOZ waarde ( bodemwaarde).
Dit geldt ook voor onroerende zaken die onder de terbeschikkingstellingregeling vallen.

Een stijging van de WOZ waarde heeft tot gevolg dat de ruimte voor afschrijving wordt beperkt of zelfs geheel verdwijnt.

U kunt de btw die u al heeft afgedragen op debiteuren die u niet heeft kunnen innen vanaf 1 januari 2017 eenvoudiger terugvragen. U kunt de btw terugvragen één jaar nadat de factuur opeisbaar is geworden en nog niet is betaald. U kunt het oninbare bedrag gewoon in de aangifte omzetbelasting terugvragen, het hoeft niet meer d.m.v. een apart verzoek. De termijn van één jaar voor vorderingen van voor 1 januari 2017 gaat lopen vanaf 1 januari 2017. Dus de btw op vorderingen uit 2016 kunnen pas vanaf 1 januari 2018 worden teruggevraagd.

Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en is er in uw huwelijksvoorwaarden een verrekenbeding opgenomen? Vergeet dan niet nog dit jaar de afrekening met uw echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat bij overlijden of echtscheiding tot hoogst onaangename gevolgen leiden.

Indien u en uw partner niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het (bij echtscheiding) aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden! Uw partner heeft mogelijk recht op de helft van het sedert het aangaan van het huwelijk gegroeide vermogen, terwijl dat wellicht niet overeenstemt met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot.

Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat de bedoelingen van partijen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden worden nageleefd en komt u niet voor verrassingen te staan. Hebt u jarenlang verzuimd het periodiek verrekenbeding na te leven. Dergelijke verrekenbedingen moeten zo snel mogelijk worden ‘hersteld’. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst en wijziging van de verrekening kunnen de bedoelingen van partijen alsnog worden gerealiseerd.

Belastingplichtigen die vanaf 2022 minder dan € 400 aan rente genieten per jaar hoeven geen box 3-heffing meer te betalen. Bij de huidige rentestand geldt dan namelijk een vrijstelling van € 440.000. Dit staat in een voorstel van staatssecretaris Snel van Financiën.

Na het arrest van de Hoge Raad waarin werd aangegeven dat de vermogensrendementsheffing over 2013 en 2014 in strijd was met artikel 1 van het EVRM werd de druk op het kabinet steeds hoger om de box 3-heffing (tool) aan te passen. Staatssecretaris Snel gaf in het voorjaar van dit jaar al aan dat hij met een onderzoek bezig was en dat hij hoopte de uitkomsten voor of op Prinsjesdag te kunnen delen. Hij is nu dus met een voorstel gekomen.

Werkelijke verhouding van toepassing

In dit voorstel gaat de fiscus uit van de werkelijke verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden van de belastingplichtige. Er vindt dus een splitsing plaats van de diverse vermogensbestanddelen. Dit betekent dat voor de bepaling of er belasting over spaargeld verschuldigd is er dus wordt gekeken naar het totale bedrag aan spaargeld. Over dit bedrag zal een vooraf vastgestelde rente worden losgelaten die zoveel mogelijk moet aansluiten bij de werkelijkheid. Bij een bedrag aan ontvangen rente onder de € 400 op spaargeld zal er geen box 3-heffing verschuldigd zijn. De vrijstelling is dan € 440.000. Boven het bedrag van de vrijstelling bedraagt het tarief 33%. Dit tarief gaat ook voor de andere vermogensbestanddelen gelden. De hoge vrijstelling geldt niet, wel die van € 30.846 (2020).

Het gaat hier wel om voorlopige cijfers, als de rente weer gaat stijgen komen spaarders sneller aan het bedrag van € 400 en moeten ze wellicht wel belasting gaan betalen. Het voorstel zal de komende tijd worden uitgewerkt in een wetsvoorstel. Dit moet voor de zomer van 2020 bij de Tweede Kamer zijn. Het wetsvoorstel kan dan voor het einde van 2020 in de beide Kamers worden behandeld. De Belastingdienst moet het nieuwe systeem dan nog implementeren. Het is de verwachting dat het nieuwe systeem vanaf 1 januari 2022 in werking treedt.

Wilt u meer weten over de wijzigingen of heeft u nog vragen? Neem dan contact op met Reus & Bark!

Vond je dit bericht interessant? Deel het met anderen!