Nieuws:

Eindejaarstips 2019 voor alle ondernemers

Met de Eindejaarstips 2019 willen wij u attenderen op de mogelijkheden om 2019 fiscaal goed af te sluiten, en 2020 goed voorbereid in te gaan. Met de eindejaarstips kunt u adequaat reageren op de wijzigingen in de fiscale wetgeving die de regering per 1 januari 2020 wil doorvoeren. Daarnaast gaan we in op de fiscale maatregelen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte III. Ook deze plannen zijn nog niet allemaal goedgekeurd.

Heeft u eenmanszaak en bent u Btw-plichtig, dan heeft u waarschijnlijk pas geleden een nieuw Btw-identificatienummer van de Belastingdienst ontvangen. Dit is het gevolg van een uitspraak van Rechtbank Amsterdam van eerder dit jaar waarin de rechter stelde dat er geen wettelijke grondslag is voor het gebruik van het Burgerservicenummer in het BTW nummer. De Belastingdienst moest op basis van deze uitspraak het BTW nummer aanpassen. Het gevolg hiervan is dat u ook uw facturen, briefpapier, website en alle andere zakelijke communicatiemiddelen vóór 1 januari 2020 moet aanpassen. Controleer ook of er nog wijzigingen nodig zijn in uw administratiesoftware!

De toekenning van dit nieuwe nummer wil niet zeggen dat het oude nummer de prullenbak in kan. U moet het oude Btw-identificatienummer namelijk nog wel blijven gebruiken voor uw communicatie met de fiscus. Dit is onder andere nodig voor het verzorgen van de Btw-aangifte. 3

U moet dus twee nummers naast elkaar blijven gebruiken.

Het maximale aftrektarief van diverse aftrekposten, waaronder alimentatie, wordt met ingang van 1 januari 2019 stapsgewijs verlaagd naar 37,05% in 2023. In 2019 ligt het maximale tarief waartegen aftrek mogelijk is op 51,75% (in 2020 wordt dit 46%).

De alimentatieontvangst blijft wel belast tegen het hoogste progressieve tarief. In voorkomende gevallen kan de situatie ontstaan dat de alimentatieaftrek tegen een lager tarief plaatsvindt dan waartegen de alimentatieontvangst is belast. Indien u de alimentatie nog moet vaststellen, dient u met de verlaging van het aftrektarief rekening te houden.

De werkkostenregeling biedt u in 2019 een vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom. Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd. Overschrijdt u die vrije ruimte, dan bent u 80% eindheffing verschuldigd over het bedrag van de overschrijding. Per 2020 wordt de vrije ruimte van de werkkostenregeling hoger. In het Belastingplan 2020 staat dat over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom van organisaties een vrije ruimte gaat gelden van 1,7%. Boven de € 400.000 blijft de vrije ruimte 1,2%. Hierdoor hebben vooral kleinere organisaties straks meer ruimte om onbelaste vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen te doen.

Per 1 januari 2020 wordt het privé voordeel van een fiets van de zaak forfaitair gesteld op 7 % van de nieuwwaarde van de fiets. De nieuwe regeling wordt hiermee eenvoudiger dan de huidige regels voor een fiets van de zaak. Een werknemer moet nu de werkelijk gereden privé kilometers om het privé gebruik vast te stellen.

 

De bijtelling voor het privégebruik van een elektrische auto van de zaak is op dit moment 4% van de cataloguswaarde tot € 50.000. Die bijtelling gaat de komende jaren flink omhoog. In 2020 stijgt het bijtellingspercentage naar 8%, in 2021 al naar 12% en voor de jaren 2022 tot en met 2024 wordt het 16%. In 2025 gaat het naar 17% en tenslotte is in 2026 het percentage gelijk aan dat van alle andere auto´s en bedraagt 22%.

Daarnaast wijzigt de komende jaren het deel van de cataloguswaarde waarop de korting van toepassing is (de zogenoemde cap). Op dit moment bedraagt die cap € 50.000. Boven dit bedrag geldt het algemene bijtellingspercentage van 22%. In 2020 gaat deze grens naar € 45.000. Vanaf 2021 daalt de cap naar € 40.000 en blijft voor de jaren daarna gelijk. Uiteindelijk verdwijnt deze grens in 2026, omdat het tarief voor alle auto’s dan 22% bedraagt.

Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar B, en geen parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.

 

Onderhoudskosten zijn aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatiereserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat.

Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2019 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen.

Als ondernemer heeft u vaak zakelijke lunches en diners, met zakenrelaties, cliënten, prospects, medewerkers, enzovoorts. De kosten daarvan kunt u als bedrijfskosten opvoeren, maar dan moet u het zakelijk karakter van die uitgaven wel kunnen onderbouwen. Als de Belastingdienst deze kosten bij een boekenonderzoek onder de loep neemt, wil de controleur weten met wie en waarom u buiten de deur bent gaan eten. Goede kans dat u dat jaren later niet meer uit uw geheugen kunt ophalen. Zorg ervoor dat u – in uw digitale agenda of op de restaurant bon – vastlegt met wie en waarom u uit eten gaat. Met een adequate dineradministratie stelt u de kostenaftrek veilig.

 

Kerstpakketten zijn populair. Iedere werkgever weet dat hij zich daar niet aan kan onttrekken. U kunt het kerstpakket voor uw werknemers gratis en belastingvrij verstrekken in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Pas op: dat kan niet voor de kerstpakketten voor uitzendkrachten en ZZP-ers: dat zijn geen werknemers van u dus die vallen niet onder werkkostenregeling. Voor deze medewerkers moet u de belastingheffing afkopen tegen de eindheffingsregeling voor niet-werknemers. Dat is 45% bij een kerstpakket tot € 136; kost het pakket meer, dan is de eindheffing 75% over de volledige waarde. Datzelfde geldt ook voorde kerstpakketten voor uw relaties.

 

De invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) zorgt voor een wijziging van de regels voor de berekening van de transitievergoeding. Per 1 januari 2020 hebben werknemers al vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst recht op een transitievergoeding. Daar staat tegenover dat de regel dat een werknemer voor elk half jaar dienstverband na het tiende dienstjaar een vierde maandsalaris aan transitievergoeding ontvangt, komt te vervallen. De hoofdregel is per 1 januari 2020 dat de opbouw voor iedereen een derde maandsalaris is voor elk volledig jaar dienstverband, onafhankelijk van de totale lengte in dienstjaren. Het resterende gedeelte wordt naar rato berekend. De afwijkende regels voor 50-plussers en kleine werkgevers verdwijnen ook per 1 januari 2020.

Voor veel ondernemers is ‘een rondje golf’ de favoriete manier van netwerken. Dat draagt bij aan een goede bedrijfsvoering en dus zijn kosten van golfen bedrijfskosten. De belastingrechter heeft die kostenaftrek steeds afgewezen, alleen rechtbank Arnhem heeft de kosten van een bedrijfslidmaatschap van de golfclub aanvaard als representatiekosten.

In de berechte situatie kwam het echter niet tot een aftrek omdat de kosten lager waren dan het niet aftrekbare drempelbedrag voor representatiekosten. Maar dat valt te vermijden door voor de aftrek van deze kosten niet voor de drempelregeling te kiezen, maar voor de aftrekbeperking tot op 73,5%.

Zorg ervoor dat u de zakelijke aspecten van ‘een rondje golf’ goed op orde hebt. Of combineer een (aftrekbaar) bedrijfslidmaatschap met een (niet-aftrekbaar) lidmaatschap in privé van een andere baan

Rutte III wil de fiscale en juridische positie van ZZP-ers ingrijpend wijzigen. De aangekondigde nieuwe regeling (in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’) moet per 1 januari 2021 ingaan. De huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) komt te vervallen.

Het is de bedoeling dat er per 1 januari 2021 twee wettelijke maatregelen komen: een minimumtarief voor ZZP’ers en de mogelijkheid om een zelfstandigenverklaring

te gebruiken voor werkenden met een tarief van minstens € 75 per uur. De invoering van een minimumtarief van € 16 was al eerder aangekondigd. Dit tarief moet ervoor zorgen dat ZZP’ers zijn verzekerd van een bestaansminimum en ondernemingen geen schijnzelfstandigen inzetten. Het minimumtarief is zonder de BTW en omvat geen directe kosten, zoals de kosten van materiaal. Jaarlijks wordt het minimumtarief aangepast op basis van de ontwikkelingen van het minimumloon.

Daarnaast komt er een zelfstandigenverklaring. Deze verklaring geeft aan ‘werkenden en werkverstrekkers’ de zekerheid dat de arbeidsrelatie voor de loonheffing en de werknemersverzekeringen niet is aan te merken als dienstbetrekking. De werkenden (met een tarief van minstens € 75 per uur) en werkverstrekkers kunnen de verklaring toevoegen aan een schriftelijke overeenkomst waarin zij vóór de start van de werkzaamheden afspraken maken. Eén van de voorwaarden is dat het gaat om werkzaamheden voor de duur van maximaal één jaar. De Tweede en Eerste Kamer moeten nog kijken naar de plannen.

Als u een btw-nihilaangifte doet, moet u zeker weten dat u over dat aangiftetijdvak geen btw hoeft af te dragen. Een‘ voorlopige’ nihilaangifte, omdat u nog niet alle gegevens

voor die aangifte bij de hand heeft, kan u duur komen te staan. Als later blijkt dat u over dat aangiftetijdvak toch btw verschuldigd bent, heeft u die belasting niet op tijd betaald.

En dat is (sinds 1 januari 2014) een strafbaar feit: het opzettelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting is een strafbaar feit waarvoor u een boete of zelfs een gevangenisstraf kunt krijgen. Het herstellen van een nihilaangifte is op zich geen probleem, dat kan nog steeds. Maar de te late betaling kunt u niet meer herstellen.

Bent u van plan op korte termijn te gaan investeren ? Dan is het zinvol om na te gaan of deze investering nog dit jaar moet doen of beter kunt uitstellen tot 2020.

Om voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2019 meer dan € 2.300 en maximaal € 318.449 investeren in bedrijfsmiddelen.

De aftrek bedraagt 28 % bij investeringen tot € 57.321

Voor investeringen van meer dan € 57.321 tot € 106.150 is de KIA een vast bedrag van
€ 16.051. Daarboven daalt de aftrek met 7,56 % van het investeringsbedrag boven de
€ 104.891.

Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruik maken voor de energie-investeringsaftrek (EIA). De EIA bedraagt 45 % in 2019 bij een investering van meer dan € 2.500. De EIA kan samenlopen met de KIA.

Daarnaast zijn er ook milieu-investeringen aangewezen.

De aftrek loopt op van 13,5 % tot 36 % bij een investering van meer dan € 2.500.

Werken u en uw partner samen in de onderneming en hebben beiden een zodanige positie in de onderneming dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak behoort, is het mogelijk om de bijtelling van de auto van de zaak te delen met de partner. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting wanneer de partner in een lagere tariefschijf valt in box 1.

 

Met de invoering van de wet Werken aan winst in 2007 is de afschrijving op onroerende zaken voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting gemaximeerd.

Bij onroerende zaken die ter belegging worden aangehouden, is afschrijving niet langer toegestaan, als de boekwaarde hierdoor daalt beneden de WOZ waarde. Van beleggen is sprake als het onroerend goed voor 70 % of meer aan derden wordt verhuurd.

Indien de onroerende zaken bestemd zijn voor eigen gebruik, mag hierop worden afgeschreven tot de boekwaarde gelijk is aan 50 % van de WOZ waarde ( bodemwaarde). Dit geldt ook voor onroerende zaken die onder de terbeschikkingstellingregeling vallen.

Een stijging van de WOZ waarde heeft tot gevolg dat de ruimte voor afschrijving wordt beperkt of zelfs geheel verdwijnt.

U kunt de btw die u al heeft afgedragen op debiteuren die u niet heeft kunnen innen vanaf 1 januari 2017 eenvoudiger terugvragen. U kunt de btw terugvragen één jaar nadat de factuur opeisbaar is geworden en nog niet is betaald. U kunt het oninbare bedrag gewoon in de aangifte omzetbelasting terugvragen, het hoeft niet meer d.m.v. een apart verzoek. De termijn van één jaar voor vorderingen van voor 1 januari 2017 gaat lopen vanaf 1 januari 2017. Dus de btw op vorderingen uit 2016 kunnen pas vanaf 1 januari 2018 worden teruggevraagd.

Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en is er in uw huwelijksvoorwaarden een verrekenbeding opgenomen? Vergeet dan niet nog dit jaar de afrekening met uw echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat bij overlijden of echtscheiding tot hoogst onaangename gevolgen leiden.

Indien u en uw partner niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het (bij echtscheiding) aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden! Uw partner heeft mogelijk recht op de helft van het sedert het aangaan van het huwelijk gegroeide vermogen, terwijl dat wellicht niet overeenstemt met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot.

Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat de bedoelingen van partijen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden worden nageleefd en komt u niet voor verrassingen te staan. Hebt u jarenlang verzuimd het periodiek verrekenbeding na te leven. Dergelijke

verrekenbedingen moeten zo snel mogelijk worden ‘hersteld’. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst en wijziging van de verrekening kunnen de bedoelingen van partijen alsnog worden gerealiseerd.

Belastingplichtigen die vanaf 2022 minder dan € 400 aan rente genieten per jaar hoeven geen box 3-heffing meer te betalen. Bij de huidige rentestand geldt dan namelijk een vrijstelling van € 440.000. Dit staat in een voorstel van staatssecretaris Snel van Financiën.

Na het arrest van de Hoge Raad waarin werd aangegeven dat de vermogensrendementsheffing over 2013 en 2014 in strijd was met artikel 1 van het EVRM werd de druk op het kabinet steeds hoger om de box 3-heffing (tool) aan te passen. Staatssecretaris Snel gaf in het voorjaar van dit jaar al aan dat hij met een onderzoek bezig was en dat hij hoopte de uitkomsten voor of op Prinsjesdag te kunnen delen. Hij is nu dus met een voorstel gekomen.

Werkelijke verhouding van toepassing

In dit voorstel gaat de fiscus uit van de werkelijke verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden van de belastingplichtige. Er vindt dus een splitsing plaats van de diverse vermogensbestanddelen. Dit betekent dat voor de bepaling of er belasting over spaargeld verschuldigd is er dus wordt gekeken naar het totale bedrag aan spaargeld. Over dit bedrag zal een vooraf vastgestelde rente worden losgelaten die zoveel mogelijk moet aansluiten bij de werkelijkheid. Bij een bedrag aan ontvangen rente onder de € 400 op spaargeld zal er geen box 3-heffing verschuldigd zijn. De vrijstelling is dan € 440.000. Boven het bedrag van de vrijstelling bedraagt het tarief 33%. Dit tarief gaat ook voor de andere vermogensbestanddelen gelden. De hoge vrijstelling geldt niet, wel die van € 30.846 (2020).

Het gaat hier wel om voorlopige cijfers, als de rente weer gaat stijgen komen spaarders sneller aan het bedrag van € 400 en moeten ze wellicht wel belasting gaan betalen. Het voorstel zal de komende tijd worden uitgewerkt in een wetsvoorstel. Dit moet voor de zomer van 2020 bij de Tweede Kamer zijn. Het wetsvoorstel kan dan voor het einde van 2020 in de beide Kamers worden behandeld. De Belastingdienst moet het nieuwe systeem dan nog implementeren. Het is de verwachting dat het nieuwe systeem vanaf 1 januari 2022 in werking treedt.

Wilt u meer weten over de wijzigingen of heeft u nog vragen? Neem dan contact op met Reus & Bark!

Vond je dit bericht interessant? Deel het met anderen!